Information about the word lenen (Dutch → Esperanto: pruntedoni)

Synonyms: borgen, uitlenen, voorschieten

Part of speechverb
Pronunciation/ˈlenə(n)/
Hyphenationle·nen

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) leen(ik) leende
(jij) leent(jij) leende
(hij) leent(hij) leende
(wij) lenen(wij) leenden
(jullie) lenen(jullie) leenden
(gij) leent(gij) leendet
(zij) lenen(zij) leenden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) lene(dat ik) leende
(dat jij) lene(dat jij) leende
(dat hij) lene(dat hij) leende
(dat wij) lenen(dat wij) leenden
(dat jullie) lenen(dat jullie) leenden
(dat gij) lenet(dat gij) leendet
(dat zij) lenen(dat zij) leenden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
leenleent
Participles
Present participlePast participle
lenend, lenende(hebben) geleend

Usage samples

Je mag me ook wel een paar sokken lenen.
Met een vloek hing Dick de hoorn op en ditkeer nam hij Harry’s personenauto, die zijn broer pas een keer of toen gebruikt had, maar die hij nooit iemand had willen lenen.
De dwergen leenden hun een paar zware mantels die ze over dennetakken uitspreidden om er een zachte matras van te maken.

Translations

Danishlåne
Englishlend; loan
English (Old English)aborgian
Esperantopruntedoni; alprunti; prunti
Germanborgen; leihen
Polishpożyczyć
Portuguesedar por empréstimo; emprestar
Romanianîmprumuta
Russianдавать взаймы
Saterland Frisianbuurgje
Spanishadelantar; dar en préstamo
Srananleni
Thaiให้ยืม