Synonyms: aanvatten, nemen, pakken, vatten
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) raap op | (ik) raapte op |
(jij) raapt op | (jij) raapte op |
(hij) raapt op | (hij) raapte op |
(wij) rapen op | (wij) raapten op |
(jullie) rapen op | (jullie) raapten op |
(gij) raapt op | (gij) raaptet op |
(zij) rapen op | (zij) raapten op |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) oprape | (dat ik) opraapte |
(dat jij) oprape | (dat jij) opraapte |
(dat hij) oprape | (dat hij) opraapte |
(dat wij) oprapen | (dat wij) opraapten |
(dat jullie) oprapen | (dat jullie) opraapten |
(dat gij) oprapet | (dat gij) opraaptet |
(dat zij) oprapen | (dat zij) opraapten |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
raap op | raapt op |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
oprapend, oprapende | (hebben) opgeraapt |
Al pratende raapte hij het muntstuk op en nu stierf zijn stem plotseling weg tot gemompel.
Hij raapte de tas dus op en gooide die op de achterbank.
Toen Stephens het boek opraapte, viel er een blad papier uit.
Ernstig trad hij nader en raapte de ring op.