Information about the word plukken (Dutch → Esperanto: pluki)

Synonyms: afplukken, tokkelen

Part of speechverb
Pronunciation/ˈplɵkə(n)/
Hyphenationpluk·ken

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) pluk(ik) plukte
(jij) plukt(jij) plukte
(hij) plukt(hij) plukte
(wij) plukken(wij) plukten
(jullie) plukken(jullie) plukten
(gij) plukt(gij) pluktet
(zij) plukken(zij) plukten
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) plukke(dat ik) plukte
(dat jij) plukke(dat jij) plukte
(dat hij) plukke(dat hij) plukte
(dat wij) plukken(dat wij) plukten
(dat jullie) plukken(dat jullie) plukten
(dat gij) plukket(dat gij) pluktet
(dat zij) plukken(dat zij) plukten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
plukplukt
Participles
Present participlePast participle
plukkend, plukkende(hebben) geplukt

Usage samples

Met grote tegenzin begon heer Olie de paddestoelen te eten die hij geplukt had.
Pluk ze gauw, want ik voel me erg zwak.
Ik werd moe van de gedachte weer tomaten te moeten plukken en dan te moeten bedenken wat ik ermee moest doen.

Translations

Danishplukke
Englishpick; pluck
Esperantopluki
Faeroesehenta; royta
Frenchcueillir; rammasser
Germanpflücken
Latincarpere
Spanishcoger; pellizcar; pizcar; pulsar; puntear
Swedishplocka