Information about the word schoppen (Dutch → Esperanto: piedbati)

Synonym: trappen

Part of speechverb
Pronunciation/ˈsxɔpə(n)/
Hyphenationschop·pen

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) schop(ik) schopte
(jij) schopt(jij) schopte
(hij) schopt(hij) schopte
(wij) schoppen(wij) schopten
(jullie) schoppen(jullie) schopten
(gij) schopt(gij) schoptet
(zij) schoppen(zij) schopten
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) schoppe(dat ik) schopte
(dat jij) schoppe(dat jij) schopte
(dat hij) schoppe(dat hij) schopte
(dat wij) schoppen(dat wij) schopten
(dat jullie) schoppen(dat jullie) schopten
(dat gij) schoppet(dat gij) schoptet
(dat zij) schoppen(dat zij) schopten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
schopschopt
Participles
Present participlePast participle
schoppend, schoppende(hebben) geschopt

Usage samples

Hij hervatte zijn sluiptocht en toen hij enkele passen had gezet, schopte hij tegen een stenen voorwerp.
Meneer Clements was er om geschopt te worden.

Translations

Danishsparke
Englishkick
Esperantopiedbati
Germanstampfen; trampeln
Jamaican Patoiskik
Papiamentoskòp
Portuguesedar pontapé
Saterland Frisianstampje; stompje; trampelje
Spanishacocear
Srananskopu
Swedishsparka