Information about the word opduwen (Dutch → Esperanto: antaŭenpuŝi)

Synonyms: stuwen, voortstuwen

Part of speechverb
Pronunciation/ˈɔbdyʋə(n)/
Hyphenationop·du·wen

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) duw op(ik) duwde op
(jij) duwt op(jij) duwde op
(hij) duwt op(hij) duwde op
(wij) duwen op(wij) duwden op
(jullie) duwen op(jullie) duwden op
(gij) duwt op(gij) duwdet op
(zij) duwen op(zij) duwden op
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) opduwe(dat ik) opduwde
(dat jij) opduwe(dat jij) opduwde
(dat hij) opduwe(dat hij) opduwde
(dat wij) opduwen(dat wij) opduwden
(dat jullie) opduwen(dat jullie) opduwden
(dat gij) opduwet(dat gij) opduwdet
(dat zij) opduwen(dat zij) opduwden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
duw opduwt op
Participles
Present participlePast participle
opduwend, opduwende(hebben) opgeduwd

Translations

Catalanpropulsar
Englishadvance
Esperantoantaŭenpuŝi
Spanishpropulsar