Information about the word uitladen (Dutch → Esperanto: malŝarĝi)

Synonyms: afladen, lossen

Part of speechverb

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) laad uit(ik) laadde uit
(jij) laadt uit(jij) laadde uit
(hij) laadt uit(hij) laadde uit
(wij) laden uit(wij) laadden uit
(jullie) laden uit(jullie) laadden uit
(gij) laadt uit(gij) laaddet uit
(zij) laden uit(zij) laadden uit
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) uitlade(dat ik) uitlaadde
(dat jij) uitlade(dat jij) uitlaadde
(dat hij) uitlade(dat hij) uitlaadde
(dat wij) uitladen(dat wij) uitlaadden
(dat jullie) uitladen(dat jullie) uitlaadden
(dat gij) uitladet(dat gij) uitlaaddet
(dat zij) uitladen(dat zij) uitlaadden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
laad uitlaadt uit
Participles
Present participlePast participle
uitladend, uitladende(hebben) uitgeladen

Translations

Catalandescarregar
Englishunload
Esperantomalŝarĝi
Frenchdécharger
Germanausladen
Portuguesedescarregar
Saterland Frisianuutleede
Spanishdescargar