Synonyms: medebrengen, medenemen, meebrengen, vergaderen
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) neem mee | (ik) nam mee |
(jij) neemt mee | (jij) nam mee |
(hij) neemt mee | (hij) nam mee |
(wij) nemen mee | (wij) namen mee |
(jullie) nemen mee | (jullie) namen mee |
(gij) neemt mee | (gij) naamt mee |
(zij) nemen mee | (zij) namen mee |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) meeneme | (dat ik) meename |
(dat jij) meeneme | (dat jij) meename |
(dat hij) meeneme | (dat hij) meename |
(dat wij) meenemen | (dat wij) meenamen |
(dat jullie) meenemen | (dat jullie) meenamen |
(dat gij) meenemet | (dat gij) meenamet |
(dat zij) meenemen | (dat zij) meenamen |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
neem mee | neemt mee |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
meenemend, meenemende | (hebben) meegenomen |
Hij stond in de open deur en nam ons mee naar binnen.
Simon nam Patricia mee naar het hotel waar hij kamers had genomen.
Heeft hij haar in de auto meegenomen of niet?
Wat hij niet weet, is dat ik hem mee ga nemen naar deze opera.
Wij zouden ze liever levend meenemen naar onze dorpen.
Waarom neem je ons dan niet mee?