Information about the word krenken (Dutch → Esperanto: insulti)

Synonyms: affronteren, beledigen, schelden, uitschelden, schelden op

Part of speechverb
Pronunciation/ˈkrɛŋkə(n)/
Hyphenationkren·ken

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) krenk(ik) krenkte
(jij) krenkt(jij) krenkte
(hij) krenkt(hij) krenkte
(wij) krenken(wij) krenkten
(jullie) krenken(jullie) krenkten
(gij) krenkt(gij) krenktet
(zij) krenken(zij) krenkten
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) krenke(dat ik) krenkte
(dat jij) krenke(dat jij) krenkte
(dat hij) krenke(dat hij) krenkte
(dat wij) krenken(dat wij) krenkten
(dat jullie) krenken(dat jullie) krenkten
(dat gij) krenket(dat gij) krenktet
(dat zij) krenken(dat zij) krenkten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
krenkkrenkt
Participles
Present participlePast participle
krenkend, krenkende(hebben) gekrenkt

Translations

Catalaninsultar
Danishfornærme; skælde
Englishoffend
Esperantoinsulti
Frenchinsulter
Germanbeleidigen; schelten; schimpfen; beschimpfen; verunglimpfen
Icelandicskamma
Italianinsultare; offendere
Luxemburgishbeleedegen; beleidegen
Norwegianskjelle ut
Papiamentoinsultá; ofendé; falta
Portugueseinjuriar; insultar
Russianбранить
Saterland Frisianbescheelde; beskeelde; skeelde; skimpje
Spanishinsultar
Srananafrontu
Swedishskälla ut
West Frisianrache