Information about the word proeven (Dutch → Esperanto: gustumi)

Part of speechverb
Pronunciation/ˈpruvə(n)/
Hyphenationproe·ven

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) proef(ik) proefde
(jij) proeft(jij) proefde
(hij) proeft(hij) proefde
(wij) proeven(wij) proefden
(jullie) proeven(jullie) proefden
(gij) proeft(gij) proefdet
(zij) proeven(zij) proefden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) proeve(dat ik) proefde
(dat jij) proeve(dat jij) proefde
(dat hij) proeve(dat hij) proefde
(dat wij) proeven(dat wij) proefden
(dat jullie) proeven(dat jullie) proefden
(dat gij) proevet(dat gij) proefdet
(dat zij) proeven(dat zij) proefden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
proefproeft
Participles
Present participlePast participle
proevend, proevende(hebben) geproefd

Usage samples

De mannen kregen hun bier en proefden.
Reith proefde het water en dronk.
Hij zette zich aan tafel, proefde van ieder gerecht en dronk van iedere fles wijn een glas.

Translations

Catalandegustar; tastar
Czechchutnat
Danishsmage
Englishtaste
Esperantogustumi
Frenchgoûter
Germankosten; schmecken; abschmecken; probieren; auskosten
Portugueseprovar; saborear
Saterland Frisianpröiwje; smoakje
Spanishpaladear; saborear
Swedishsmaka
Thaiชิม