Information about the word ombuigen (Dutch → Esperanto: fleksiĝi)

Synonyms: buigen, doorbuigen, zich buigen

Part of speechverb
Pronunciation/ˈɔmbœy̯ɣə(n)/
Hyphenationom·bui·gen

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) buig om(ik) boog om
(jij) buigt om(jij) boog om
(hij) buigt om(hij) boog om
(wij) buigen om(wij) bogen om
(jullie) buigen om(jullie) bogen om
(gij) buigt om(gij) boogt om
(zij) buigen om(zij) bogen om
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) ombuige(dat ik) omboge
(dat jij) ombuige(dat jij) omboge
(dat hij) ombuige(dat hij) omboge
(dat wij) ombuigen(dat wij) ombogen
(dat jullie) ombuigen(dat jullie) ombogen
(dat gij) ombuiget(dat gij) omboget
(dat zij) ombuigen(dat zij) ombogen
Participles
Present participlePast participle
ombuigend, ombuigende(zijn) omgebogen

Translations

Englishbend; curve
Esperantofleksiĝi
Germansich beugen; sich biegen; sich krümmen; sich fügen; biegen
Saterland Frisianbeegje; sik beegje
Spanishdoblarse; doblegarse