Information about the word overkómen (Dutch → Esperanto: okazi al)

Part of speechverb
Pronunciation/ovərˈkomə(n)/
Hyphenationover·ko·men

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(hij) overkomt(hij) overkwam
(zij) overkomen(zij) overkwamen
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat hij) overkome(dat hij) overkwamen
(dat zij) overkomen(dat zij) overkwamen
Participles
Present participlePast participle
overkomend, overkomende(zijn) overkomen

Usage samples

En wat kon hun overkomen als zij zich overgaven?
Je zou kunnen zeggen dat degenen die ik niet mag, vaak een ongeluk overkomt.
Kennelijk is u een interessant avontuur overkomen.
Dat overkwam alle magiërs.