Information about the word afzwenken (Dutch → Esperanto: deturniĝi)

Part of speechverb
Pronunciation/ˈɑfsʋɛŋkə(n)/
Hyphenationaf·zwen·ken

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) zwenk af(ik) zwenkte af
(jij) zwenkt af(jij) zwenkte af
(hij) zwenkt af(hij) zwenkte af
(wij) zwenken af(wij) zwenkten af
(jullie) zwenken af(jullie) zwenkten af
(gij) zwenkt af(gij) zwenktet af
(zij) zwenken af(zij) zwenkten af
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) afzwenke(dat ik) afzwenkte
(dat jij) afzwenke(dat jij) afzwenkte
(dat hij) afzwenke(dat hij) afzwenkte
(dat wij) afzwenken(dat wij) afzwenkten
(dat jullie) afzwenken(dat jullie) afzwenkten
(dat gij) afzwenket(dat gij) afzwenktet
(dat zij) afzwenken(dat zij) afzwenkten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
zwenk afzwenkt af
Participles
Present participlePast participle
afzwenkend, afzwenkende(zijn) afgezwenkt

Translations

Englishturn; diverge
Esperantodeturniĝi
Italiansvoltare
Portuguesedesviar‐se
Thaiเลี้ยว
West Frisianôfslaan