Synonyms: effect sorteren, uitrichten, uitwerken, uitwerking hebben, werken
Part of speech | verb |
---|
Pronunciation | /ˈœy̯̯tufənə(n)/ |
---|
Hyphenation | uit·oe·fe·nen |
---|
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) oefen uit | (ik) oefende uit |
(jij) oefent uit | (jij) oefende uit |
(hij) oefent uit | (hij) oefende uit |
(wij) oefenen uit | (wij) oefenden uit |
(jullie) oefenen uit | (jullie) oefenden uit |
(gij) oefent uit | (gij) oefendet uit |
(zij) oefenen uit | (zij) oefenden uit |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) uitoefene | (dat ik) uitoefende |
(dat jij) uitoefene | (dat jij) uitoefende |
(dat hij) uitoefene | (dat hij) uitoefende |
(dat wij) uitoefenen | (dat wij) uitoefenden |
(dat jullie) uitoefenen | (dat jullie) uitoefenden |
(dat gij) uitoefenet | (dat gij) uitoefendet |
(dat zij) uitoefenen | (dat zij) uitoefenden |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
uitoefenend, uitoefenende | (hebben) uitgeoefend |
Deze wet stelt ons in staat de kracht te bepalen die twee puntladingen op elkaar uitoefenen.
Er zal dus druk worden uitgeoefend op Howland.
Ook Egypte oefent aantrekkingskracht uit op djzihadisten.
De zwart geworden tempel oefende een verschrikkelijke verlokking uit, waaraan geen weerstand te bieden viel.