Information about the word bridgen (Dutch → Esperanto: briĝi)

Part of speechverb
Pronunciation/ˈbrɪtsjə(n)/
Hyphenationbrid·gen

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) bridge(ik) bridgede
(jij) bridget(jij) bridgede
(hij) bridget(hij) bridgede
(wij) bridgen(wij) bridgeden
(jullie) bridgen(jullie) bridgeden
(gij) bridget(gij) bridgedet
(zij) bridgen(zij) bridgeden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) bridgeë(dat ik) bridgede
(dat jij) bridgeë(dat jij) bridgede
(dat hij) bridgeë(dat hij) bridgede
(dat wij) bridgen(dat wij) bridgeden
(dat jullie) bridgen(dat jullie) bridgeden
(dat gij) bridget(dat gij) bridgedet
(dat zij) bridgen(dat zij) bridgeden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
bridgebridget
Participles
Present participlePast participle
bridgend, bridgende(hebben) gebridged

Usage samples

Ik dank de hemel dat we kunnen bridgen.
Zou u zo vriendelijk willen zijn, dokter Roberts, om voor mij de inhoud van de kamer waar u gebridged hebt, te beschrijven?
We hebben zelf gebridged terwijl dat ding tussen ons in op tafel lag.

Translations

Englishplay bridge
Esperantobriĝi
GermanBridge spielen
Portuguesejogar o bridge