Information about the word zinken (Dutch → Esperanto: malsupreniri)

Synonyms: afdalen, naar beneden gaan, komen … af

Part of speechverb
Pronunciation/ˈzɪŋkə(n)/
Hyphenationzin·ken

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) zink(ik) zonk
(jij) zinkt(jij) zonk
(hij) zinkt(hij) zonk
(wij) zinken(wij) zonken
(jullie) zinken(jullie) zonken
(gij) zinkt(gij) zonkt
(zij) zinken(zij) zonken
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) zinke(dat ik) zonke
(dat jij) zinke(dat jij) zonke
(dat hij) zinke(dat hij) zonke
(dat wij) zinken(dat wij) zonken
(dat jullie) zinken(dat jullie) zonken
(dat gij) zinket(dat gij) zonket
(dat zij) zinken(dat zij) zonken
Imperative mood
Singular/PluralPlural
zinkzinkt
Participles
Present participlePast participle
zinkend, zinkende(zijn) gezonken

Usage samples

Gij zinkt van schaamte door den grond, niet?

Translations

Englishdescend; get off; go down; alight
Esperantomalsupreniri; descendi
Frenchdescendre; s’abaisser
Germanheruntergehen; hinuntergehen; heruntersteigen
Italianscendere
Papiamentobaha; bai abou
Polishzejść
Portuguesedescer
Russianспускаться; спуститься
Scottish Gaelictearnaich
Spanishbajar; descender
Sranansaka
Thaiลง
Turkishalçalmak
West Frisiandelgean; ôfrinne; ôfstappe