Information about the word faciliëren (Dutch → Esperanto: plifaciligi)

Synonyms: opluchten, vergemakkelijken, verlichten, faciliteren

Part of speechverb
Pronunciation/fasilijerə(n)/
Hyphenationfa·ci·li·e·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) facilieer(ik) facilieerde
(jij) facilieert(jij) facilieerde
(hij) facilieert(hij) facilieerde
(wij) faciliëren(wij) facilieerden
(jullie) faciliëren(jullie) facilieerden
(gij) facilieert(gij) facilieerdet
(zij) faciliëren(zij) facilieerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) faciliëre(dat ik) facilieerde
(dat jij) faciliëre(dat jij) facilieerde
(dat hij) faciliëre(dat hij) facilieerde
(dat wij) faciliëren(dat wij) facilieerden
(dat jullie) faciliëren(dat jullie) facilieerden
(dat gij) faciliëret(dat gij) facilieerdet
(dat zij) faciliëren(dat zij) facilieerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
facilieerfacilieert
Participles
Present participlePast participle
faciliërend, faciliërende(hebben) gefacilieerd

Usage samples

De overheid facilieert eerder stoppen met werken niet meer met sociale regelingen.

Translations

Englishfacilitate
Esperantoplifaciligi
Faeroesegera lættari