Information about the word delen (Dutch → Esperanto: dividi)

Synonyms: opsplitsen, splitsen, verdelen, opdelen

Part of speechverb
Pronunciation/ˈdelə(n)/
Hyphenationde·len

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) deel(ik) deelde
(jij) deelt(jij) deelde
(hij) deelt(hij) deelde
(wij) delen(wij) deelden
(jullie) delen(jullie) deelden
(gij) deelt(gij) deeldet
(zij) delen(zij) deelden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) dele(dat ik) deelde
(dat jij) dele(dat jij) deelde
(dat hij) dele(dat hij) deelde
(dat wij) delen(dat wij) deelden
(dat jullie) delen(dat jullie) deelden
(dat gij) delet(dat gij) deeldet
(dat zij) delen(dat zij) deelden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
deeldeelt
Participles
Present participlePast participle
delend, delende(hebben) gedeeld

Usage samples

De stad wordt in tweeën gedeeld door de rivier de Seine.

Translations

Afrikaansdeel
Catalandividir; partir
Danishdele
Englishdivide
English (Old English)dælan; gedælan
Esperantodividi
Faeroesebýta sundur; deila
Finnishjakaa
Frenchdébiter; diviser; partager
Germandividieren; teilen; einteilen; gliedern; zerlegen
Hungarianoszt
Italiandividere
Latindividere
Low Germanupdeylen; deylen; verdeylen; vordeylen
Luxemburgishverdeelen; deelen
Malaybagi … membagi
Papiamentodividí
Polishdzielić
Portuguesedesmembrar; dividir; repartir
Romaniandespărți; diviza; împărți
Saterland Frisiandeele; dividierje; ferdeele; gliederje; iendeele
Scotsdivide
Scottish Gaeliccuid; roinn; sgoilt
Spanishdividir; partir
Swedishdela
Turkishbölmek
West Frisiandiele; ferdiele; ferpartsje; partsje