Information über das Wort boos (Niederländisch → Esperanto: kolera)

Synonyme: gram, kwaad, nijdig, verbolgen, toornig, verstoord, vertoornd, gramstorig, vergramd, pissig

WortartAdjektief
Aussprache/bos/
Trennungboos

Komparation

Positiveboos
Komparativbozer
Superlativboost

Deklination

 PositiveKomparativSuperlativ
Predikativboosbozer(het) boost, (het) booste
AttributivUnbestimmtMännlicher und weiblicher Mehrzahlbozebozerebooste
Sächlicher Einzahlboosbozerboost
Mehrzahlbozebozerebooste
Bestimmtbozebozerebooste
Partitivboosbozers 

Gebrauchsbeispiele

Bent u erg boos?
De magiërs zullen boos zijn.
Toen stond hij haastig op en stelde zich, en daarna Ed ook, aan de boze meneer en zijn dochter voor.

Übersetzungen

Afrikaanskwaad
Dänischvred
Deutscharg; böse; zornig; aufgebracht; ärgerlich
Englischangry; cross
Englisch (Altenglisch)abelgan; yrre
Esperantokolera
Griechischθυμωμένος; οργισμένος
Isländischreiður
Italienischirato
Jiddischבײז
Niederdeutschkwåd
Norwegischsint
Papiamentokrou; rabiá
Polnischrozgniewany
Saterfriesischdul; ferduld; gräl; lälk; näielk; niedich; oolk
Schwedischarg; ilsken; vred; vredgad
Spanischenfadado; enojado
Thaiโกรธ; โมโห
Türkischkızgın; öfkeli
Ungarischharagos; mérges
Westfriesischgek; lilk