Information über das Wort inbinden (Niederländisch → Esperanto: bindi)

Synonym: binden

WortartVerb
Aussprache/ˈɪmbɪndə(n)/
Trennungin·bin·den

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) bind in(ik) bond in
(jij) bindt in(jij) bond in
(hij) bindt in(hij) bond in
(wij) binden in(wij) bonden in
(jullie) binden in(jullie) bonden in
(gij) bindt in(gij) bondt in
(zij) binden in(zij) bonden in
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) inbinde(dat ik) inbonde
(dat jij) inbinde(dat jij) inbonde
(dat hij) inbinde(dat hij) inbonde
(dat wij) inbinden(dat wij) inbonden
(dat jullie) inbinden(dat jullie) inbonden
(dat gij) inbindet(dat gij) inbondet
(dat zij) inbinden(dat zij) inbonden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
bind inbindt in
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
inbindend, inbindende(hebben) ingebonden

Übersetzungen

Deutschbinden; einbinden
Englischbind
Esperantobindi
Färöerischbinda inn
Französischrelier
Italienischrilegare
Jiddischבינדן
Katalanischenquadernar
Portugiesischencadernar
Russischпереплетать
Saterfriesischienbiende
Schwedischbinda
Scotsbind
Spanischencuadernar
Ungarischköt
Westfriesischbine