Information über das Wort luisteren (Niederländisch → Esperanto: aŭskulti)

Synonyme: aanhoren, beluisteren, luisteren naar, toehoren, toeluisteren, gehoor schenken, horen naar

WortartVerb
Aussprache/ˈlœy̯̯stərə(n)/
Trennungluis·te·ren

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) luister(ik) luisterde
(jij) luistert(jij) luisterde
(hij) luistert(hij) luisterde
(wij) luisteren(wij) luisterden
(jullie) luisteren(jullie) luisterden
(gij) luistert(gij) luisterdet
(zij) luisteren(zij) luisterden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) luistere(dat ik) luisterde
(dat jij) luistere(dat jij) luisterde
(dat hij) luistere(dat hij) luisterde
(dat wij) luisteren(dat wij) luisterden
(dat jullie) luisteren(dat jullie) luisterden
(dat gij) luisteret(dat gij) luisterdet
(dat zij) luisteren(dat zij) luisterden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
luisterluistert
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
luisterend, luisterende(hebben) geluisterd

Gebrauchsbeispiele

De burgemeester luisterde niet verder.
Hij zat te midden van de schatten begerig naar de woorden van zijn vreemde gast te luisteren.
Hij luisterde, maar er was niets te horen.
En Tom Poes luisterde en dacht er het zijne van.
Een hele tijd luisterde ik of ik de storm kon horen.

Übersetzungen

Afrikaansluister; luister na
Albanischdëgjoj
Dänischlytte; lytte til
Deutschanhören; aushorchen; zuhören; hinhören; lauschen; hören
Englischlisten
Esperantoaŭskulti
Färöerischlurta
Finnischkuunnella
Französischécouter
Italienischascoltare
Jamaikanisches Kreolischlisn
Kabylischsel; smeḥses
Katalanischauscultar; escoltar; exaudir
Lateinauscultare
Niederdeutschbelüsteren
Papiamentoscucha
Polnischsłuchać
Portugiesischdar atenção a; escutar; ouvir
Rumänischasculta
Russischпослушать; слушать
Saterfriesischlunkoorje; lusterje; pinkoorje; toulusterje; uutheere
Schottisch Gälischèisd
Schwedischhöra; lyssna; åhöra
Scotslisten
Spanischescuchar
Srananarki; yere
Thaiฝัง; ฟัง
Tschechischnaslouchat; poslouchat
Türkischdinlemek
Ungarischhallgat
Westfriesischbeharkje; harkje