Information über das Wort wagen (Niederländisch → Esperanto: aŭdaci)

Synonyme: zich vermetelen, zich verstouten, zich vermeten

WortartVerb
Aussprache/ˈʋaɣə(n)/
Trennungwa·gen

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) waag(ik) waagde
(jij) waagt(jij) waagde
(hij) waagt(hij) waagde
(wij) wagen(wij) waagden
(jullie) wagen(jullie) waagden
(gij) waagt(gij) waagdet
(zij) wagen(zij) waagden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) wage(dat ik) waagde
(dat jij) wage(dat jij) waagde
(dat hij) wage(dat hij) waagde
(dat wij) wagen(dat wij) waagden
(dat jullie) wagen(dat jullie) waagden
(dat gij) waget(dat gij) waagdet
(dat zij) wagen(dat zij) waagden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
waagwaagt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
wagend, wagende(hebben) gewaagd

Gebrauchsbeispiele

Tom Poes waagde het niet om zijn vriend opnieuw te storen.

Übersetzungen

Deutschkühn sein; wagemutig sein; unerschrocken sein; draufgängerisch sein; sich erkühnen; sich wagen; sich erdreisten; sich die Frechheit herausnehmen
Englischdare
Esperantoaŭdaci
Färöerischhætta; vága
Französischaventurer; oser
Katalanischgosar; tenir audàcia
Portugiesischatrever‐se; aventurar‐se a; ousar
Ungarischmerészel