Information über das Wort snappen (Niederländisch → Esperanto: surprizi)

Synonyme: betrappen, verrassen

WortartVerb
Aussprache/ˈsnɑpə(n)/
Trennungsnap·pen

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) snap(ik) snapte
(jij) snapt(jij) snapte
(hij) snapt(hij) snapte
(wij) snappen(wij) snapten
(jullie) snappen(jullie) snapten
(gij) snapt(gij) snaptet
(zij) snappen(zij) snapten
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) snappe(dat ik) snapte
(dat jij) snappe(dat jij) snapte
(dat hij) snappe(dat hij) snapte
(dat wij) snappen(dat wij) snapten
(dat jullie) snappen(dat jullie) snapten
(dat gij) snappet(dat gij) snaptet
(dat zij) snappen(dat zij) snapten
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
snapsnapt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
snappend, snappende(hebben) gesnapt

Gebrauchsbeispiele

Maar zorg vooral dat je niet gesnapt wordt!

Übersetzungen

Afrikaansverras
Dänischoverraske
Deutschbefremden; überfallen; überraschen
Englischsurprise; take unawares; take aback
Esperantosurprizi
Finnischyllättää
Französischfaire une surprise à; surprendre
Isländischkoma á óvart
Italienischsorprendere
Katalanischsorprendre
Norwegischoverraske
Papiamentosorprendé; sorpresá; sùrprais
Portugiesischsobressaltar; surpreender
Saterfriesischbefroamdje; uurfaale; uurraskje
Schwedischöverraska
Spanischsorprender
Tschechischpřekvapit
Ungarischmeglep
Westfriesischferraskje