Information über das Wort stuiten (Niederländisch → Esperanto: resalti)

Synonyme: aanslaan, afstuiten, opspringen, terugspringen, afketsen

WortartVerb
Aussprache/ˈstœy̯tə(n)/
Trennungstui·ten

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) stuit(ik) stuitte
(jij) stuit(jij) stuitte
(hij) stuit(hij) stuitte
(wij) stuiten(wij) stuitten
(jullie) stuiten(jullie) stuitten
(gij) stuit(gij) stuittet
(zij) stuiten(zij) stuitten
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) stuite(dat ik) stuitte
(dat jij) stuite(dat jij) stuitte
(dat hij) stuite(dat hij) stuitte
(dat wij) stuiten(dat wij) stuitten
(dat jullie) stuiten(dat jullie) stuitten
(dat gij) stuitet(dat gij) stuittet
(dat zij) stuiten(dat zij) stuitten
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
stuitend, stuitende(hebben) gestuit

Gebrauchsbeispiele

De kogels stuitten tegen de grond, daar waar hij nauwelijks een seconde eerder nog gelegen had.

Übersetzungen

Deutschabprallen
Englischbounce
Esperantoresalti
Französischrebondir
Saterfriesischstoitje
Schwedischstudsa
Westfriesischôfstuitsje