Information über das Wort ophangen (Niederländisch → Esperanto: pendigi)

Synonyme: hangen, opknopen

WortartVerb
Aussprache/ˈɔpɦɑŋə(n)/
Trennungop·han·gen

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) hang op(ik) hing op
(jij) hangt op(jij) hing op
(hij) hangt op(hij) hing op
(wij) hangen op(wij) hingen op
(jullie) hangen op(jullie) hingen op
(gij) hangt op(gij) hingt op
(zij) hangen op(zij) hingen op
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) ophange(dat ik) ophinge
(dat jij) ophange(dat jij) ophinge
(dat hij) ophange(dat hij) ophinge
(dat wij) ophangen(dat wij) ophingen
(dat jullie) ophangen(dat jullie) ophingen
(dat gij) ophanget(dat gij) ophinget
(dat zij) ophangen(dat zij) ophingen
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
hang ophangt op
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
ophangend, ophangende(hebben) opgehangen

Gebrauchsbeispiele

Die heb ik met opzet opgehangen.
Hij kwam terug met een blikken keteltje, dat hij aan een gebogen stuk ijzerdraad boven de haard ophing.

Übersetzungen

Dänischhænge op
Deutschanhängen; aufhängen; erhängen; henken; hängen
Englischhang; suspend
Esperantopendigi
Färöerischheingja
Französischsuspendre
Isländischhengja
Italienischsospendere
Norwegischhenge opp; henge
Papiamentohorka
Polnischpowiesić
Saterfriesischanhongje; aphongje
Schwedischhänga upp
Spanischcolgar
Thaiแขวน
Türkischasmak
Westfriesischhingje