Information über das Wort uitmeten (Niederländisch → Esperanto: mezuri)

Synonyme: afmeten, meten, opmeten, opnemen, roeien

WortartVerb

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) meet uit(ik) mat uit
(jij) meet uit(jij) mat uit
(hij) meet uit(hij) mat uit
(wij) meten uit(wij) maten uit
(jullie) meten uit(jullie) maten uit
(gij) meet uit(gij) mat uit
(zij) meten uit(zij) maten uit
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) uitmete(dat ik) uitmate
(dat jij) uitmete(dat jij) uitmate
(dat hij) uitmete(dat hij) uitmate
(dat wij) uitmeten(dat wij) uitmaten
(dat jullie) uitmeten(dat jullie) uitmaten
(dat gij) uitmetet(dat gij) uitmatet
(dat zij) uitmeten(dat zij) uitmaten
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
meet uitmeet uit
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
uitmetend, uitmetende(hebben) uitgemeten

Übersetzungen

Afrikaansmeet
Dänischmåle
Deutschmessen; abmessen; aufmessen
Englischmeasure
Englisch (Altenglisch)metan
Esperantomezuri
Färöerischmála; máta
Finnischmitata
Französischmesurer
Italienischmisurare
Katalanischmesurar
Lateinmetiri
Papiamentomidi
Portugiesischbalizar; medir
Saterfriesischapmeete; meete; oumeete
Spanischmedir; tomar la medida
Westfriesischôfmjitte