Information über das Wort ontkoppelen (Niederländisch → Esperanto: malkupli)

Synonyme: afhaken, afkoppelen

WortartVerb
Aussprache/ɔntˈkɔpələ(n)/
Trennungont·kop·pe·len

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) ontkoppel(ik) ontkoppelde
(jij) ontkoppelt(jij) ontkoppelde
(hij) ontkoppelt(hij) ontkoppelde
(wij) ontkoppelen(wij) ontkoppelden
(jullie) ontkoppelen(jullie) ontkoppelden
(gij) ontkoppelt(gij) ontkoppeldet
(zij) ontkoppelen(zij) ontkoppelden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) ontkoppele(dat ik) ontkoppelde
(dat jij) ontkoppele(dat jij) ontkoppelde
(dat hij) ontkoppele(dat hij) ontkoppelde
(dat wij) ontkoppelen(dat wij) ontkoppelden
(dat jullie) ontkoppelen(dat jullie) ontkoppelden
(dat gij) ontkoppelet(dat gij) ontkoppeldet
(dat zij) ontkoppelen(dat zij) ontkoppelden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
ontkoppelontkoppelt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
ontkoppelend, ontkoppelende(hebben) ontkoppeld

Übersetzungen

Dänischkoble af
Deutschabkuppeln; auskuppeln; loskuppeln
Englischuncouple
Esperantomalkupli
Französischdétacher