Information über das Wort strijken (Niederländisch → Esperanto: malhisi)

Synonyme: laten zakken, neerhalen

WortartVerb
Aussprache/ˈstrɛi̯kə(n)/
Trennungstrij·ken

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) strijk(ik) streek
(jij) strijkt(jij) streek
(hij) strijkt(hij) streek
(wij) strijken(wij) streken
(jullie) strijken(jullie) streken
(gij) strijkt(gij) streekt
(zij) strijken(zij) streken
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) strijke(dat ik) streke
(dat jij) strijke(dat jij) streke
(dat hij) strijke(dat hij) streke
(dat wij) strijken(dat wij) streken
(dat jullie) strijken(dat jullie) streken
(dat gij) strijket(dat gij) streket
(dat zij) strijken(dat zij) streken
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
strijkstrijkt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
strijkend, strijkende(hebben) gestreken

Gebrauchsbeispiele

Glawen streek de zeilen.
Zal ik de sloepen laten strijken?
Aangezien de uitkijkposten geen andere walvis hadden gesignaleerd, hoefde men de sloepen niet te strijken en ging iedereen aan het werk.

Übersetzungen

Deutscheinholen; streichen
Englischlower
Esperantomalhisi