Synonyme: opgebruiken, verteren
Wortart | Verb |
---|
Aussprache | /vərˈbrœy̯kə(n)/ |
---|
Trennung | ver·brui·ken |
---|
Konjugation
Indikativ |
---|
Präsens | Präterium |
---|
(ik) verbruik | (ik) verbruikte |
(jij) verbruikt | (jij) verbruikte |
(hij) verbruikt | (hij) verbruikte |
(wij) verbruiken | (wij) verbruikten |
(jullie) verbruiken | (jullie) verbruikten |
(gij) verbruikt | (gij) verbruiktet |
(zij) verbruiken | (zij) verbruikten |
Konjunktiv |
---|
Präsens | Präterium |
---|
(dat ik) verbruike | (dat ik) verbruikte |
(dat jij) verbruike | (dat jij) verbruikte |
(dat hij) verbruike | (dat hij) verbruikte |
(dat wij) verbruiken | (dat wij) verbruikten |
(dat jullie) verbruiken | (dat jullie) verbruikten |
(dat gij) verbruiket | (dat gij) verbruiktet |
(dat zij) verbruiken | (dat zij) verbruikten |
Imperativ |
---|
Einzahl/Mehrzahl | Mehrzahl |
---|
verbruik | verbruikt |
Partizipien |
---|
Präsenspartizip | Perfektpartizip |
---|
verbruikend, verbruikende | (hebben) verbruikt |