Information über das Wort geleiden (Niederländisch → Esperanto: konduki)

Synonyme: brengen, leiden, voeren

WortartVerb
Aussprache/ɣəˈlɛi̯də(n)/
Trennungge·lei·den

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) geleid(ik) geleidde
(jij) geleidt(jij) geleidde
(hij) geleidt(hij) geleidde
(wij) geleiden(wij) geleidden
(jullie) geleiden(jullie) geleidden
(gij) geleidt(gij) geleiddet
(zij) geleiden(zij) geleidden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) geleide(dat ik) geleidde
(dat jij) geleide(dat jij) geleidde
(dat hij) geleide(dat hij) geleidde
(dat wij) geleiden(dat wij) geleidden
(dat jullie) geleiden(dat jullie) geleidden
(dat gij) geleidet(dat gij) geleiddet
(dat zij) geleiden(dat zij) geleidden
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
geleidend, geleidende(hebben) geleid

Gebrauchsbeispiele

De markies geleidde heer Ollie nu naar een lessenaartje en wendde zich tot de toehoorders.
Dan zal ik u naar de uitgeverij geleiden.
Drie boeren te voet geleidden een vreemde ruiter.
Dit is Zog, die u naar Rosja zal geleiden.

Übersetzungen

Afrikaanslei
Dänischføre
Deutschführen; leiten; geleiten
Englischconduct; guide; lead
Esperantokonduki
Färöerischføra; leiða
Französischaboutir; conduire; diriger; mener
Griechisch (Altgriechisch)ἄγω
Katalanischconduir; menar
Lateinducere
Malaiischpimpin
Niederdeutschleyden
Polnischprowadzić
Portugiesischconduzir; guiar; levar
Rumänischconduce
Russischвести
Saterfriesischfiere; laitje; länkje; leede
Schwedischföra
Spanischconducir
Thaiนำ; นำมา; พามา; พา
Tschechischdirigovat; řídit; vést; vodit
Westfriesischliede; bringe