Information über das Wort isoleren (Niederländisch → Esperanto: izoli)

Synonym: afzonderen

WortartVerb
Aussprache/izoˈleːrə(n)/
Trennungiso·le·ren

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) isoleer(ik) isoleerde
(jij) isoleert(jij) isoleerde
(hij) isoleert(hij) isoleerde
(wij) isoleren(wij) isoleerden
(jullie) isoleren(jullie) isoleerden
(gij) isoleert(gij) isoleerdet
(zij) isoleren(zij) isoleerden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) isolere(dat ik) isoleerde
(dat jij) isolere(dat jij) isoleerde
(dat hij) isolere(dat hij) isoleerde
(dat wij) isoleren(dat wij) isoleerden
(dat jullie) isoleren(dat jullie) isoleerden
(dat gij) isoleret(dat gij) isoleerdet
(dat zij) isoleren(dat zij) isoleerden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
isoleerisoleert
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
isolerend, isolerende(hebben) geïsoleerd

Übersetzungen

Deutschabsondern; außer Verbindung setzen; isolieren; abtrennen
Englischisolate
Esperantoizoli
Färöerischbyrgja av
Französischisoler
Katalanischaïllar; isolar
Portugiesischilhar; insular; isolar
Rumänischizola
Saterfriesischisolierje; ousluute; ousunnerje
Spanischaislar
Tschechischizolovat; oddělit; odloučit