Information über das Wort vliegen (Niederländisch → Esperanto: flugi)

WortartVerb
Aussprache/ˈvliɣə(n)/
Trennungvlie·gen

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) vlieg(ik) vloog
(jij) vliegt(jij) vloog
(hij) vliegt(hij) vloog
(wij) vliegen(wij) vlogen
(jullie) vliegen(jullie) vlogen
(gij) vliegt(gij) vloogt
(zij) vliegen(zij) vlogen
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) vliege(dat ik) vloge
(dat jij) vliege(dat jij) vloge
(dat hij) vliege(dat hij) vloge
(dat wij) vliegen(dat wij) vlogen
(dat jullie) vliegen(dat jullie) vlogen
(dat gij) vlieget(dat gij) vloget
(dat zij) vliegen(dat zij) vlogen
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
vliegvliegt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
vliegend, vliegende(hebben/zijn) gevlogen

Gebrauchsbeispiele

En er vliegt zo’n zwarte vogel boven ons rond.

Übersetzungen

Afrikaansvlieg
Albanischfluturoj
Dänischflyve
Deutschfliegen
Englischfly
Englisch (Altenglisch)fleogan
Esperantoflugi
Färöerischflúgva
Finnischlentää
Französischvoler
Isländischfluga
Italienischvolare
Jamaikanisches Kreolischflai
Jiddischפֿליען
Katalanischvolar
Lateinvolare
Luxemburgischfléien
Malaiischterbang
Niederdeutschvleygen; vlegen
Norwegischfly
Papiamentobula
Polnischlatać
Portugiesischvoar
Russischлетать
Saterfriesischfljooge
Schottisch Gälischitealaich
Schwedischflyga
Spanischvolar
Srananfrey
Suaheli‐ruka
Thaiบิน
Tschechischletět
Türkischuçmak
Ungarischrepül; száll
Westfriesischfleane