Information über das Wort grijpen (Niederländisch → Esperanto: ekkapti)

Synonyme: aangrijpen, bemachtigen, te pakken krijgen, vastgrijpen

WortartVerb
Aussprache/ˈɣrɛi̯pə(n)/
Trennunggrij·pen

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) grijp(ik) greep
(jij) grijpt(jij) greep
(hij) grijpt(hij) greep
(wij) grijpen(wij) grepen
(jullie) grijpen(jullie) grepen
(gij) grijpt(gij) greept
(zij) grijpen(zij) grepen
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) grijpe(dat ik) grepe
(dat jij) grijpe(dat jij) grepe
(dat hij) grijpe(dat hij) grepe
(dat wij) grijpen(dat wij) grepen
(dat jullie) grijpen(dat jullie) grepen
(dat gij) grijpet(dat gij) grepet
(dat zij) grijpen(dat zij) grepen
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
grijpgrijpt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
grijpend, grijpende(hebben) gegrepen

Gebrauchsbeispiele

We zullen je spoor vinden en je grijpen, al zou je door de lucht wegvliegen.
Grijpt uw kans en wordt rijk.
Zouden wij die twee nu niet kunnen grijpen?
Maar hij greep al naar zijn sokken.
Grijpt hem!

Übersetzungen

Dänischgribe
Deutschgreifen; angreifen; ergreifen; zugreifen; zupacken; auffangen
Englischclutch; grab; grasp; grip; seize; snatch
Englisch (Altenglisch)gripan
Esperantoekkapti
Französischagripper; saisir
Italienischafferrare
Papiamentokohe; koi
Saterfriesischgriepe; oungriepe; pakje
Spanischagarrar; apoderarse de; asir; coger
Sranangrabu
Tschechischchytit; uchopit
Westfriesischbeetkrije; beetpakke; gripe