Information über das Wort vlieden (Niederländisch → Esperanto: fuĝi)

Synonyme: de benen nemen, ervandoor gaan, vluchten, zich uit de voeten maken, de wijk nemen, de kuiten nemen, ontvluchten, wegvluchten

WortartVerb
Aussprache/ˈvlidə(n)/
Trennungvlie·den

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) vlied(ik) vlood
(jij) vliedt(jij) vlood
(hij) vliedt(hij) vlood
(wij) vlieden(wij) vloden
(jullie) vlieden(jullie) vloden
(gij) vliedt(gij) vloodt
(zij) vlieden(zij) vloden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) vliede(dat ik) vlode
(dat jij) vliede(dat jij) vlode
(dat hij) vliede(dat hij) vlode
(dat wij) vlieden(dat wij) vloden
(dat jullie) vlieden(dat jullie) vloden
(dat gij) vliedet(dat gij) vlodet
(dat zij) vlieden(dat zij) vloden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
vliedvliedt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
vliedend, vliedende(hebben/zijn) gevloden

Gebrauchsbeispiele

De man vlood het donker in.
Het leger vlood in een smalle kloof en veranderde in een ongeregelde massa.

Übersetzungen

Afrikaansvlug; uitvlug
Deutschfliehen; entfliehen; flüchten
Englischflee
Esperantofuĝi
Luxemburgischflüchten
Niederdeutschvlüchten
Spanischhuir
Westfriesischflechtsje; útnaaie