Synonyme: afhouden, onthouden, onttrekken
Konjugation
Indikativ |
---|
Präsens | Präterium |
---|
(ik) hou weg, houd weg | (ik) hield weg |
(jij) houdt weg | (jij) hield weg |
(hij) houdt weg | (hij) hield weg |
(wij) houden weg | (wij) hielden weg |
(jullie) houden weg | (jullie) hielden weg |
(gij) houdt weg | (gij) hieldt weg |
(zij) houden weg | (zij) hielden weg |
Konjunktiv |
---|
Präsens | Präterium |
---|
(dat ik) weghoude | (dat ik) weghielde |
(dat jij) weghoude | (dat jij) weghielde |
(dat hij) weghoude | (dat hij) weghielde |
(dat wij) weghouden | (dat wij) weghielden |
(dat jullie) weghouden | (dat jullie) weghielden |
(dat gij) weghoudet | (dat gij) weghieldet |
(dat zij) weghouden | (dat zij) weghielden |
Imperativ |
---|
Einzahl/Mehrzahl | Mehrzahl |
---|
hou weg, houd weg | houdt weg |
Partizipien |
---|
Präsenspartizip | Perfektpartizip |
---|
weghoudend, weghoudende | (hebben) weggehouden |