Information über das Wort aftrekken (Niederländisch → Esperanto: dekalkuli)

Synonyme: aftellen, inhouden

WortartVerb
Aussprache/ˈɑftrɛkə(n)/
Trennungaf·trek·ken

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) trek af(ik) trok af
(jij) trekt af(jij) trok af
(hij) trekt af(hij) trok af
(wij) trekken af(wij) trokken af
(jullie) trekken af(jullie) trokken af
(gij) trekt af(gij) trokt af
(zij) trekken af(zij) trokken af
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) aftrekke(dat ik) aftrokke
(dat jij) aftrekke(dat jij) aftrokke
(dat hij) aftrekke(dat hij) aftrokke
(dat wij) aftrekken(dat wij) aftrokken
(dat jullie) aftrekken(dat jullie) aftrokken
(dat gij) aftrekket(dat gij) aftrokket
(dat zij) aftrekken(dat zij) aftrokken
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
trek aftrekt af
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
aftrekkend, aftrekkende(hebben) afgetrokken

Übersetzungen

Deutschabrechnen; abziehen
Englischdeduct
Esperantodekalkuli
Französischretrancher
Katalanischdeduir; descomptar
Saterfriesischoureekenje
Spanischdeducir; descontar
Tschechischodečíst; odpočítat
Westfriesischpoffe