Informasie oor die woord struis (Nederlands → Esperanto: fortika)

Sinonieme: ferm, fors, hecht, potig, robuust, sterk, stevig, stoer, degelijk

Woordsoortbyvoeglike naamwoord
Uitspraak/strœy̯s/
Afbrekingstruis

Trappe van vergelyking

Stellende trapstruis
Vergrotende trapstruiser
Oortreffende trapmeest struis

Verbuiging

 Stellende trapVergrotende trapOortreffende trap
Predikatiefstruisstruiser(het) meest struis, (het) meest struise
AttributiefOnbepaaldManlike en vroulike meervoudstruisestruiseremeest struise
Onsydige enkelvoudstruisstruisermeest struis
Meervoudstruisestruiseremeest struise
Bepaaldstruisestruiseremeest struise
Partitiefstruisstruisers 

Voorbeelde van gebruik

Maar voordat de anderen dit verzoek ten uitvoer konden leggen, schreeuwde de struise blonde vrouw alweer een andere spreuk.
Of, liever gezegd, ze wilde net de deur uit rennen toen die van de buitenkant geopend werd om doortocht te verlenen aan de struise gestalte van de lerares.

Vertalinge

Deensfast
Duitsfest; befestigt; haltbar; widerstandsfähig; dauerhaft; robust; kernig
Engelsrobust; sturdy
Esperantofortika; robusta
Faroëeshaldgóður; sterkur
Fransrobuste
Grieksαθλητικός; ακμαίος
Katalaansrobust
Maleisgagah
Nederduitsstark
Papiamentstòf
Portugeesforte; rijo; sólido
Saterfriesbefäästiged; fääst; hooldboar; strääwich
Spaansresistente; robusto
Wes‐Friesgewûpst; hecht