Informasie oor die woord bouwen (Nederlands → Esperanto: ĉarpenti)

Sinoniem: timmeren

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈbɑu̯ʋə(n)/
Afbrekingbouw·en

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) bouw(ik) bouwde
(jij) bouwt(jij) bouwde
(hij) bouwt(hij) bouwde
(wij) bouwen(wij) bouwden
(jullie) bouwen(jullie) bouwden
(gij) bouwt(gij) bouwdet
(zij) bouwen(zij) bouwden
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) bouwe(dat ik) bouwde
(dat jij) bouwe(dat jij) bouwde
(dat hij) bouwe(dat hij) bouwde
(dat wij) bouwen(dat wij) bouwden
(dat jullie) bouwen(dat jullie) bouwden
(dat gij) bouwet(dat gij) bouwdet
(dat zij) bouwen(dat zij) bouwden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
bouwbouwt
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
bouwend, bouwende(hebben) gebouwd

Voorbeelde van gebruik

Dat is de plaats waar ik de jonk aan het bouwen ben.

Vertalinge

Duitszimmern; zusammenzimmern; zurechtzimmern
Engelsbuild
Esperantoĉarpenti
Finsveistää
Franscharpenter
Katalaansembigar; fustejar; fusterejar
Portugeescarpintejar; construir de madeira; desbastar
Saterfriestimmerje
Spaanscarpintear
Sranantemre
Sweedssnickra
Wes‐Friestimmerje