Informasie oor die woord slepen (Nederlands → Esperanto: treni)

Sinoniem: voorttrekken

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈslepə(n)/
Afbrekingsle·pen

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) sleep(ik) sleepte
(jij) sleept(jij) sleepte
(hij) sleept(hij) sleepte
(wij) slepen(wij) sleepten
(jullie) slepen(jullie) sleepten
(gij) sleept(gij) sleeptet
(zij) slepen(zij) sleepten
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) slepe(dat ik) sleepte
(dat jij) slepe(dat jij) sleepte
(dat hij) slepe(dat hij) sleepte
(dat wij) slepen(dat wij) sleepten
(dat jullie) slepen(dat jullie) sleepten
(dat gij) slepet(dat gij) sleeptet
(dat zij) slepen(dat zij) sleepten
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
sleepsleept
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
slepend, slepende(hebben) gesleept

Voorbeelde van gebruik

Ze sleepte haar stoel over het grasveld.
Binnensmonds vloekend sleepte hij het lijk naar het schuurtje in de achtertuin.

Vertalinge

Afrikaanssleep
Duitsschleppen; nachschleppen
Engelsdrag; trail
Esperantotreni
Faroëesdraga; hála; sleipa
Finslaahata
Franstraîner
Katalaansarrossegar; estirar; remolcar; tirar
Portugeesarrastar; levar de rastos; puxar
Saterfriesättersliepje; sliepje; slurje
Spaansarrastrar; atoar; remolcar
Tsjeggiestáhnout; vléci