Informasie oor die woord poten (Nederlands → Esperanto: planti)

Sinonieme: aanplanten, planten, uitplanten

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈpotə(n)/
Afbrekingpo·ten

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) poot(ik) pootte
(jij) poot(jij) pootte
(hij) poot(hij) pootte
(wij) poten(wij) pootten
(jullie) poten(jullie) pootten
(gij) poot(gij) poottet
(zij) poten(zij) pootten
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) pote(dat ik) pootte
(dat jij) pote(dat jij) pootte
(dat hij) pote(dat hij) pootte
(dat wij) poten(dat wij) pootten
(dat jullie) poten(dat jullie) pootten
(dat gij) potet(dat gij) poottet
(dat zij) poten(dat zij) pootten
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
pootpoot
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
potend, potende(hebben) gepoot

Voorbeelde van gebruik

In de herfst worden de zaailingen op de definitieve standplaats gepoot.

Vertalinge

Afrikaansaanplant
Albaniesmbjell
Deensplante
Duitslegen; stecken; pflanzen; anpflanzen; auspflanzen
Engelsplant
Esperantoplanti
Fransplanter
Italiaanspiantare
Jamaikaanse Patoisplaant
Katalaansplantar
Nederduitspotten
Papiamentsplanta
Portugeesfincar; plantar
Saterfriesanplontje; lääse; plontje; stikje
Skots-Gaeliescuir
Spaansplantar
Sweedsplantera
Thaiปลูก
Wes‐Friesoanplantsje; ploantjse