Informasie oor die woord pakken (Nederlands → Esperanto: paki)

Sinonieme: emballeren, inpakken, verpakken

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈpɑkə(n)/
Afbrekingpak·ken

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) pak(ik) pakte
(jij) pakt(jij) pakte
(hij) pakt(hij) pakte
(wij) pakken(wij) pakten
(jullie) pakken(jullie) pakten
(gij) pakt(gij) paktet
(zij) pakken(zij) pakten
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) pakke(dat ik) pakte
(dat jij) pakke(dat jij) pakte
(dat hij) pakke(dat hij) pakte
(dat wij) pakken(dat wij) pakten
(dat jullie) pakken(dat jullie) pakten
(dat gij) pakket(dat gij) paktet
(dat zij) pakken(dat zij) pakten
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
pakpakt
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
pakkend, pakkende(hebben) gepakt

Vertalinge

Afrikaanspak
Deenspakke
Duitspacken; einpacken; verpacken
Engelspack
Esperantopaki; enpaki
Faroëesballa; bjálva; pakka
Finspakata
Katalaansempacar; empaquetar
Luxemburgspaken
Portugeesembalar; empacotar; enfardar
Saterfriesferpakje; ienpakje; pakje
Spaansembalar; empaquetar
Sweedspacka
Tsjeggiesbalit; zabalit