Informasie oor die woord zwemmen (Nederlands → Esperanto: naĝi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈzʋɛmə(n)/
Afbrekingzwem·men

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) zwem(ik) zwom
(jij) zwemt(jij) zwom
(hij) zwemt(hij) zwom
(wij) zwemmen(wij) zwommen
(jullie) zwemmen(jullie) zwommen
(gij) zwemt(gij) zwomt
(zij) zwemmen(zij) zwommen
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) zwemme(dat ik) zwomme
(dat jij) zwemme(dat jij) zwomme
(dat hij) zwemme(dat hij) zwomme
(dat wij) zwemmen(dat wij) zwommen
(dat jullie) zwemmen(dat jullie) zwommen
(dat gij) zwemmet(dat gij) zwommet
(dat zij) zwemmen(dat zij) zwommen
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
zwemzwemt
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
zwemmend, zwemmende(hebben/zijn) gezwommen

Voorbeelde van gebruik

Misschien varen ze dichter naar het strand om minder te hoeven zwemmen.
Ik vluchtte naar het oosten, zwom over de rivier en was ontsnapt.
Kan hij zwemmen?
Dagobert Duck zwemmend in zijn geld, dat kan alleen maar betekenen dat de Zware Jongens al voor de poort staan.

Vertalinge

Afrikaansswem
Deenssvømme
Duitsschwimmen
Engelsswim
Engels (Ou Engels)swimman
Esperantonaĝi
Faroëessvimja
Finsuida
Fransnager
Hawaiïesʻau
Hongaarsúszik
Italiaansnuotare
Jamaikaanse Patoisswim
Jiddisjשװימען
Katalaansnedar
Latynnare; natare
Luxemburgsschwammen
Maleisberenang; renang
Noorssvømme
Papiamentslanda; landra
Poolspływać
Portugeesboiar; flutuar; nadar
Roemeensînota; pluti
Russiesплавать
Saterfriesswimme
Skots-Gaeliessnàmh
Spaansnadar
Srananswen
Sweedssimma
Thaiว่ายน้ำ
Tsjeggiesplavat; plout
Turksyüzmek
Walliesnofio
Wes‐Friesswimme