Informasie oor die woord uitmaken (Nederlands → Esperanto: konsistigi)

Sinonieme: vormen, deel uitmaken van

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈœy̯tmakə(n)/
Afbrekinguit·ma·ken

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(hij) maakt uit(hij) maakte uit
(zij) maken uit(zij) maakten uit
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat hij) uitmake(dat hij) uitmaakte
(dat zij) uitmaken(dat zij) uitmaakten
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
uitmakend, uitmakende(hebben) uitgemaakt

Vertalinge

Afrikaansdeel uitmaak van; uitmaak
Duitsausmachen; machen
Engelsconstitute; make up; account for; form
Esperantokonsistigi; fari
Portugeescompor; constituir; estabelecer
Spaansconstituir