Informasie oor die woord uitdrijven (Nederlands → Esperanto: forpeli)

Sinonieme: verdrijven, verjagen, wegdrijven, wegjagen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈœy̯drɛi̯və(n)/
Afbrekinguit·drij·ven

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) uitdrijf(ik) uitdreef
(jij) uitdrijft(jij) uitdreef
(hij) uitdrijft(hij) uitdreef
(wij) uitdrijven(wij) uitdreven
(jullie) uitdrijven(jullie) uitdreven
(gij) uitdrijft(gij) uitdreeft
(zij) uitdrijven(zij) uitdreven
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) uitdrijve(dat ik) uitdreve
(dat jij) uitdrijve(dat jij) uitdreve
(dat hij) uitdrijve(dat hij) uitdreve
(dat wij) uitdrijven(dat wij) uitdreven
(dat jullie) uitdrijven(dat jullie) uitdreven
(dat gij) uitdrijvet(dat gij) uitdrevet
(dat zij) uitdrijven(dat zij) uitdreven
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
drijf uitdrijf uit
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
uitdrijvend, uitdrijvende(hebben) uitgedreven

Voorbeelde van gebruik

Hij hoopte dat zij gelukkig zou wezen zonder hem en dat het haar nooit berouwen zou, haar arme jongen uitgedreven te hebben in ene ongevoelige wereld, om daarin te lijden en te sterven.

Vertalinge

Afrikaanswegjaag
Duitsaustreiben; ausweisen; fortjagen; vertreiben; wegjagen
Engelsexpel
Engels (Ou Engels)adrifan
Esperantoforpeli
Fransrenvoyer; repousser
Latynabigere
Portugeesafugentar; rechaçar
Roemeensalunga; izgoni
Saterfriesferdrieuwe; uutdrieuwe; uutwiese; wächjoagje
Sweedsförjaga
Wes‐Friesferdriuwe; ferjeie