Sinonieme: verdrijven, verjagen, wegdrijven, wegjagen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈœy̯drɛi̯və(n)/ |
---|
Afbreking | uit·drij·ven |
---|
Vervoeging
Aantonende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(ik) uitdrijf | (ik) uitdreef |
(jij) uitdrijft | (jij) uitdreef |
(hij) uitdrijft | (hij) uitdreef |
(wij) uitdrijven | (wij) uitdreven |
(jullie) uitdrijven | (jullie) uitdreven |
(gij) uitdrijft | (gij) uitdreeft |
(zij) uitdrijven | (zij) uitdreven |
Aanvoegende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(dat ik) uitdrijve | (dat ik) uitdreve |
(dat jij) uitdrijve | (dat jij) uitdreve |
(dat hij) uitdrijve | (dat hij) uitdreve |
(dat wij) uitdrijven | (dat wij) uitdreven |
(dat jullie) uitdrijven | (dat jullie) uitdreven |
(dat gij) uitdrijvet | (dat gij) uitdrevet |
(dat zij) uitdrijven | (dat zij) uitdreven |
Gebiedende wys |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
drijf uit | drijf uit |
Deelwoorde |
---|
Teenwoordige deelwoord | Verlede deelwoord |
---|
uitdrijvend, uitdrijvende | (hebben) uitgedreven |
Hij hoopte dat zij gelukkig zou wezen zonder hem en dat het haar nooit berouwen zou, haar arme jongen uitgedreven te hebben in ene ongevoelige wereld, om daarin te lijden en te sterven.