Informasie oor die woord afmaken (Nederlands → Esperanto: mortigi)

Sinonieme: doden, doodmaken, koud maken, ombrengen, om het leven brengen, om zeep brengen, van kant maken

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑfmakə(n)/
Afbrekingaf·ma·ken

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) maak af(ik) maakte af
(jij) maakt af(jij) maakte af
(hij) maakt af(hij) maakte af
(wij) maken af(wij) maakten af
(jullie) maken af(jullie) maakten af
(gij) maakt af(gij) maaktet af
(zij) maken af(zij) maakten af
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) afmake(dat ik) afmaakte
(dat jij) afmake(dat jij) afmaakte
(dat hij) afmake(dat hij) afmaakte
(dat wij) afmaken(dat wij) afmaakten
(dat jullie) afmaken(dat jullie) afmaakten
(dat gij) afmaket(dat gij) afmaaktet
(dat zij) afmaken(dat zij) afmaakten
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
maak afmaakt af
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
afmakend, afmakende(hebben) afgemaakt

Voorbeelde van gebruik

Wie heeft je gezegd dat paard af te maken?
Het dier moest worden afgemaakt.

Vertalinge

Afrikaansdood; doodmaak; van kant maak; om die lewe bring
Deensdræbe
Duitstöten; umlegen; umbringen
Engelskill; slay
Engels (Ou Engels)abreotan; acwellan; acwielman; cwellan
Esperantomortigi
Faroëesdrepa
Finstappaa
Fransabattre; rectifier; tuer
Italiaansammazzare; uccidere
Jiddisjהאַרגען; טייטן
Latynmortificare; necare; occidere
Luxemburgsdoud maachen
Maleisbunuh; membunuh
Noorsdrepe
Papiamentsmata
Poolszabijać
Portugeesmatar
Russiesубивать; убить
Saterfriesdooddwo; doodje; dood moakje; fermöärenje
Skots-Gaeliesmarbh
Spaansmatar
Sranankiri
Sweedsavliva; avrätta; dräpa
Thaiฆ่า
Tsjeggiesusmrtit; zabíjet; zabít
Turksöldürmek
Wes‐Friesdeadzje; deameitsje; deadwaan