Sinonieme: aanmaken, aansteken, doen ontbranden, in brand steken, ontsteken, stoken, opsteken, in de hens zetten
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈanlɛɣə(n)/ |
---|
Afbreking | aan·leg·gen |
---|
Vervoeging
Aantonende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(ik) leg aan | (ik) legde aan |
(jij) legt aan | (jij) legde aan |
(hij) legt aan | (hij) legde aan |
(wij) leggen aan | (wij) legden aan |
(jullie) leggen aan | (jullie) legden aan |
(gij) legt aan | (gij) legdet aan |
(zij) leggen aan | (zij) legden aan |
Aanvoegende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(dat ik) aanlegge | (dat ik) aanlegde |
(dat jij) aanlegge | (dat jij) aanlegde |
(dat hij) aanlegge | (dat hij) aanlegde |
(dat wij) aanleggen | (dat wij) aanlegden |
(dat jullie) aanleggen | (dat jullie) aanlegden |
(dat gij) aanlegget | (dat gij) aanlegdet |
(dat zij) aanleggen | (dat zij) aanlegden |
Gebiedende wys |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
leg aan | legt aan |
Deelwoorde |
---|
Teenwoordige deelwoord | Verlede deelwoord |
---|
aanleggend, aanleggende | (hebben) aangelegd |
Met Traz ging hij omlaag naar het plein en legde een klein vuur aan om de kou te verdrijven.
Het vuur moest weer aangelegd worden.
Gimli was bezig in de buurt een klein vuur aan te leggen.
De vrouwen leggen het vuur aan.
Laat me even dat vuur aanleggen, want ik heb het zelf ook koud.