Informasie oor die woord passagier (Nederlands → Esperanto: pasaĝero)

Woordsoortselfstandige naamwoord
Uitspraak/pɑsaˈzjiːrs/
Afbrekingpas·sa·gier
Geslagmanlik
Meervoudpassagiers

Voorbeelde van gebruik

De 61 passagiers van de trein kwamen met de schrik vrij.
55 passagiers kwamen in de golven om.
Maar met uw andere passagier ligt de zaak heel anders.
Ook stond de naam van de passagier niet genoteerd.

Vertalinge

Afrikaanspassasier; insittende
Albaniesudhëtar
Deenspassager
DuitsFahrgast; Passagier
Engelspassenger
Esperantopasaĝero
Faroëesferðafólk
Franspassager
Italiaanspassagiere
Katalaanspassatger
Papiamentspasahero
Portugeespassageiro
SaterfriesFoargast; Passagier
Spaanspasajero
Swahiliabiria
Sweedspassagerare; trafikant
Tsjeggiescestující; pasažér
Yslandsfarþegi