Informatie over het woord naŭzi

Woordsoortwerkwoord
Afbrekingnaŭz·i

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdnaŭzas
Verleden tijdnaŭzis
Toekomende tijdnaŭzos
 
Voorwaardelijke wijs
naŭzus
 
Gebiedende wijs
naŭzu

 Deelwoorden
 Actieve deelwoordenPassieve deelwoorden
Tegenwoordige tijdnaŭzantanaŭzata
Verleden tijdnaŭzintanaŭzita
Toekomende tijdnaŭzontanaŭzota

Vertalingen

Catalaanscausar fàstic; causar repugnància; produir nàusees
Duitsekeln; aneklen; anwidern; Ekel erregen; mit Widerwillen erfüllen
Engelsnauseate; sicken
Fransécœurer
Grieksαηδιάζω
Nederlandsafkeer inboezemen; tegen de borst stuiten; tegenstaan
Portugeescausar náuseas a; enjoar
Saterfriesgjouelje; mäd Juunsin moakje
Spaansasquear; dar náuseas