Informatie over het woord juĝi

Woordsoortwerkwoord
Afbrekingjuĝ·i

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdjuĝas
Verleden tijdjuĝis
Toekomende tijdjuĝos
 
Voorwaardelijke wijs
juĝus
 
Gebiedende wijs
juĝu

 Deelwoorden
 Actieve deelwoordenPassieve deelwoorden
Tegenwoordige tijdjuĝantajuĝata
Verleden tijdjuĝintajuĝita
Toekomende tijdjuĝontajuĝota

Vertalingen

Catalaansjutjar
Deensdømme
Duitsrichten; urteilen; beurteilen; aburteilen
Engelsjudge; rule; try; adjudge; adjudicate
Engels (Oudengels)deman
Faeröersdøma
Finstuomita
Fransjuger
Latijncensere; iudicare
Nederlandsberechten; oordelen; vonnissen
Papiamentshusga; huzga
Portugeesjulgar
Saterfriesbeuurdeelje; gjuchte; uurdeelje
Spaansjuzgar
Tsjechischposuzovat; soudit
Westerlauwers Friesoardielje
Zweedsdöma