Informatie over het woord erzählen (Duits → Esperanto: rakonti)

Uitspraak/ɛrˈtsɛːlən/
Afbrekinger·zäh·len
Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ich) erzähle(ich) erzählte
(du) erzählst(du) erzähltest
(er) erzählt(er) erzählte
(wir) erzählen(wir) erzählten
(ihr) erzählt(ihr) erzähltet
(sie) erzählen(sie) erzählten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ich) erzähle(ich) erzählte
(du) erzählest(du) erzähltest
(er) erzähle(er) erzählte
(wir) erzählen(wir) erzählten
(ihr) erzählet(ihr) erzähltet
(sie) erzählen(sie) erzählten
Gebiedende wijs
(du) erzähle
(ihr) erzählt
erzählen Sie
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
erzählend(haben) erzählt

Voorbeelden van gebruik

Sie brauchen den Scheinwerfer auch nicht, denn ich werde Ihnen alles erzählen, was Sie wissen wollen.
Wollen Sie, daß ich es Ihnen erzähle, ja?
Und ich erzählte ihm alles, was ich wußte.

Vertalingen

Afrikaansvertel
Catalaanscontar; narrar
Deensfortælle
Engelsrelate; tell
Esperantorakonti
Faeröersgreiða frá; siga frá
Finskertoa
Fransconter; raconter
Hongaarselmond
IJslandssegja; segja frá
Italiaansraccontare
Jamaicaans Creoolstel
Latijnnarrare
Nederduitsvertellen; vortellen
Nederlandsdebiteren; verhalen; vertellen
Noorsfortelle
Poolsopowiadać
Portugeescontar; descrever; narrar
Roemeensistorisi; nara; povesti
Saterfriesfertälle; tälle
Schotstell
Schots-Gaelischinnis
Spaanscontar; narrar
Srananfruteri
Thaisเล่า
Tsjechischpovídat; vyprávět; vypravovat
Turksanlatmak
Westerlauwers Friesferhelje; fertelle
Zweedsberätta