Informasie oor die woord blicken (Duits → Esperanto: rigardi)

Sinonieme: schauen, zuschauen, zusehen, sehen

Uitspraak/ˈblɪkən/
Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ich) blicke(ich) blickte
(du) blickst(du) blicktest
(er) blickt(er) blickte
(wir) blicken(wir) blickten
(ihr) blickt(ihr) blicktet
(sie) blicken(sie) blickten
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ich) blicke(ich) blickte
(du) blickest(du) blicktest
(er) blicke(er) blickte
(wir) blicken(wir) blickten
(ihr) blicket(ihr) blicktet
(sie) blicken(sie) blickten
Gebiedende wys
(du) blicke
(ihr) blickt
blicken Sie
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
blickend(haben) geblickt

Voorbeelde van gebruik

Als er beifallheischend in die Runde blickte, stellte er fest, daß alle mehr oder minder am Einschlummern waren.

Vertalinge

Afrikaanskyk; kyk na
Engelslook
Esperantorigardi
Faroëeseygfara; hyggja at; líta at
Finskatsella
Fransregarder
Italiaansguardare
Jamaikaanse Patoisluk; luk pan
Jiddisjקוקן
Kabiliesmmuqqel
Katalaansesguardar; mirar
Latynspectare
Luxemburgskucken
Maleislihat
Nederduitskyken
Nederlandskijken; toekijken; toezien; uitkijken; zien
Papiamentswak; weita; weta
Poolspatrzeć
Portugeesmirar; observar; olhar
Russiesглядеть; посмотреть; смотреть
Saterfriesbekiekje; bekiekje; betrachtje; kiekje; küürje; öögje; ounkiekje; ounkiekje; sjo; toukiekje
Skotsluik
Skots-Gaeliesamhairc; coimhead; seall
Spaansmirar
Srananluku; waki
Swahili‐tazama
Sweedsbeskåda; kika; skåda; titta
Thaiดู; มอง
Turksbakmak
Wes‐Friesachtenearje; achtsje